Hieronder vind je het werkstuk van de achterkleinzoon van Walraven van Hall. Hij heet Jurriaan Walraven Kamps.

Walraven van Hall

INLEIDING

STAMBOOM

HOOFDSTUK 1. DE TWEEDE WERELDOORLOG

HOOFDSTUK 2.
HET VERZET IN NEDERLAND

HOOFDSTUK 3.
WALRAVEN (WALLY) VAN HALL

HOOFDSTUK 4. MIJN OMA
OVER HAAR VADER

MOEILIJKE WOORDEN

+ LITERATUURLIJST

+ BIJLAGE

HOOFDSTUK 3. WALRAVEN (WALLY) VAN HALL
 
Zijn leven voor de oorlog.
Walraven van Hall werd op 10 Februari 1906 geboren. Hij was het zesde kind van 10 kinderen. Thuis noemden ze hem Wally. Hij was een wildebras,  was lichamelijk heel sterk en vol gevoel voor humor. Daarmee wist hij steeds mensen aan het lachen te maken ook al was hij stout.
Op een winterdag zat hij te schaatsen met een vriendje op het ijs. Hij liet zich trekken door de hond. Het vriendje reed streng verboden onder de brug door, hij zakte door het ijs.
Met een grote vaart ging hij er op af en zei tegen zijn hond: "vort fikkie vort". En hij trok het vriendje uit het ijs.
Op een ijskoude dag kwam hij opgewonden binnen en zei tegen zijn vader: Vader je moet helpen. In het vondelpark zitten 7 huilende kinderen en een politieagent heeft ze mee genomen naar het politiebureau. Zijn vader was bankier en tegelijkertijd ook voorzitter van het Amsterdams armenbestuur. De kinderen waren door hun vader achtergelaten omdat hun moeder in het ziekenhuis lag en hij had geen idee wat hij met ze moest doen. Door het ingrijpen van het Armenbestuur kwam er goede hulp voor het gezin.
Zijn schooljuffrouw was vaak lang ziek en daardoor liep hij een achterstand op.
 

  
Wally van Hall met zijn vader.
Hij wou altijd al kapitein worden op een groot schip. Met een groot doorzettingsvermogen werd het tekort aan kennis weer ingehaald en werd hij na een goed examen toegelaten op de zeevaartschool op Terschelling. Hij had een stevige boot gekregen waarin hij zeilen leerde.
Hoe harder het waaide hoe leuker hij het vond. Zijn boot heette Hollebolletje.
Na zijn tweede stuurmansexamen werd hij afgekeurd voor zijn ogen.
Toen ging hij naar Amerika en ging werken bij een bank in New York. Ook toen hij groot was deed hij nog gekke dingen: een keer was hij op een heel saai feest waar je alleen limonade kreeg. Toen zei hij tegen een vriend: " wil je wijn kom dan met mij mee". Ze gingen naar het dienstliftje en hij zei met een hoge damesstem: "Jan, twee glazen wijn". Dit deden ze een paar keer. Hij had namelijk ontdekt dat de gastvrouw voor een paar oudere mensen wel wijn inschonk. Ze gingen er net zo lang mee door totdat Jan riep "het is op, mevrouw!"
Na 1 ½ jaar hoorde hij dat hij een baan kon krijgen als directeur van een bank in Zutphen.
 
Hij trouwde met Anna Mathilde den Tex en kreeg in 1933 een dochter, Attie en in 1936 een zoon, Aad. In 1940 ging hij in Zaandam werken bij een bankiers en effectenfirma. Voor zijn werk was hij vaak op de Amsterdamse effectenbeurs. Toen werd ook zijn dochter Mary-Ann geboren. De oorlog was net begonnen.
 
Zijn verzetswerk.
In november 1941 besloten de Duitsers dat de familie van Hollandse zeelieden geen salaris meer zouden krijgen. Die waren namelijk met hun boten niet meer terug gekeerd naar Nederland omdat de Duitsers anders hun boten in zouden pikken. De Duitsers hoopten dat als de zeemannen hoorden dat hun familie geen geld meer kreeg ze met hun boten terug zouden komen. Wally van Hall hoorde dat in Rotterdam meneer Filippo, een kapitein, de zogenaamde Zeemanspot had opgericht. Hij verzamelde geld voor families die problemen hadden. Hij vroeg aan Wally van Hall die veel vrienden had die op een boot zaten of hij hetzelfde wou doen in de omgeving van Amsterdam. Wally kende heel veel rijke mensen en op de beurs viel het helemaal niet op als je met elkaar hierover praatte want iedereen zat over geld te praten. In het begin vroeg hij aan mensen of ze hiervoor geld wilden geven.
 
Maar sommige mensen wilden het alleen maar lenen. Daarvoor bedacht hij dat ze dan in ruil voor bijvoorbeeld 5000 gulden een waardeloos effect (aandeel) kregen. Dat was bijvoorbeeld een aandeel in de Russische Spoorwegen. Die hadden sommige mensen gekocht omdat ze dachten dat ze er dan veel geld mee zouden verdienen maar die waren niets meer waard na de revolutie daar. Hij schreef er dan een nummer op en dan schreef hij ook in zijn eigen boekje dat er voor een aandeel met dat nummer erop zoveel geld geleend was en hij beloofde dat het na de oorlog door de Nederlandse regering terug betaald zou worden. Als dan de Duitsers bij mensen thuis zo een aandeel vonden konden ze er toch niets aan zien en als ze de lijst zouden vinden van Wally van Hall konden ze er nooit achter komen wie de mensen waren die bij dat nummer hoorden. Op deze manier wist Wally van Hall in 1942 ongeveer een half miljoen gulden binnen te halen.
  
Op de volgende bladzij zie je zo een aandeel.
 
Toen besloten de Duitsers begin 1943 dat de Nederlanders al hun biljetten van 1000 gulden in moesten leveren en die zouden dan daarna ongeldig worden. De mensen kregen er dan wel kleinere briefjes voor terug (10 van honderd bijvoorbeeld). Ze moesten wel zeker weten dat je eerlijk aan die duizendjes gekomen was. Het was veel geld in die tijd. En Wally van Hall had nog wel 200 van die duizendjes over. En hij kon natuuurlijk niet bewijzen dat hij zoveel geld gewoon had verdiend. Dus moest hij een list bedenken.
  
Hij ging aan bekenden die bij banken werkten vragen of hij ze niet bij hun bank kon omruilen, want dat een bank duizendjes had was heel gewoon. Dat lukte. En toen waren er vrienden en andere mensen die tegen hem zeiden wij hebben ook nog duizendjes liggen waar we niets mee kunnen doen wil jij ze niet inwisselen en dan mag je het geld gebruiken als we van jou zo een (waardeloos) aandeel krijgen. Toen had hij in 2 weken 600.000 gulden extra.
 
Er waren steeds meer mensen die hulp nodig hadden, bijvoorbeeld de Joden die gingen onderduiken of gezinnen van mannen die naar Duitsland moesten voor de arbeidsinzet. Die moesten van de Duitsers in hun fabrieken werken. Alle mannen tussen 18 en 35 jaar. Wally van Hall vond dat hij hun ook moest helpen. Hij noemde het het Landrottenfonds. Later ging dat het N.S.F. heten, dat betekent het Nationaal Steun Fonds. Hij hoopte dat alle groepen die geld verzamelden samen zouden werken en hij ging daarvoor steeds met iedereen praten. Dan konden ze gewoon één systeem verzinnen. Omdat hij zo goed mensen kon laten samenwerken en overal altijd een oplossing voor had werd hij de Olieman genoemd. Hij dacht altijd aan andere mensen en als er iets gevaarlijks gedaan moest worden deed hij het liever zelf dan dat hij het iemand anders liet doen. Bijvoorbeeld er moest een Engelse piloot worden opgepikt en weggebracht en dan zei hij:  "zal ik het maar doen?"
 
Zijn illegale naam was van Tuyll, want inmiddels waren de Duitsers naar hem op zoek. Hij had contact met alle verzetsgroepen die hij ook geld ging geven. Bijvoorbeeld voor onderduikers maar ook voor krantjes drukken en voor overvallen enz.
Toen wilde de Nederlandse regering na de dolle dinsdag in september 1944 dat de Spoorwegen gingen staken. Dan konden er geen Duitse soldaten meer naar Nederland komen. Maar daar werkten 30.000 mensen en die zouden dan geen geld meer hebben. Van de regering kreeg hij toen een brief dat zij garant stonden voor het geld (dat betekent dat zij beloofden dat zij het later terug zouden betalen). Er staat boven zeer geheim. Maar hoe moest hij aan al dat geld komen? Zijn broer (Gijs van Hall – die werd na de oorlog burgemeester van Amsterdam) bedacht een heel goed plan.
 
In de kluis van de Nederlandse Bank lagen schatkistpromessen Dat zijn papieren van de Nederlandse Staat die een bepaalde waarde hebben, bijvoorbeeld 100.000 gulden. Dan hoeven ze dat geld niet allemaal in briefjes neer te leggen. Ze gingen die schatkistpromessen namaken. Dat was heel moeilijk want het papier was harig en er stonden steeds andere dingen op. Er werkte een kassier bij de bank die het N.S.F. hielp en die legde de valse neer en nam de echte mee. De Duitsers hadden geen elektriciteit daar en bij kaarslicht zag je niet het verschil.
Er waren 5 banken die meewerkten. Die hadden tegen de Duitsers gezegd dat het veel te gevaarlijk was dat er in die Nederlandse Bank zo veel briefjes geld lagen (die lagen er ook in de bank) want als het gebombardeerd werd... Toen legden ze voor de zekerheid bij die vijf banken een groot deel van het geld neer.
Toen ging iemand van het N.S.F. naar die bank toe met een koffertje en dan gaf hij die echte schatkistpromesse en dan gaf die bank gewoon 100.000 gulden mee. Die gingen de mensen dan eerst vies maken door met vieze schoenen er over heen te lopen, dat ze niet meer nieuw leken. Dan schreven ze op hoeveel geld er naar welke verzetsgroep ging. Bijvoorbeeld schreef een student in Utrecht op insuline-eenheden verstrekt aan patiënten in een boekje maar hij bedoelde geld aan een verzetsgroep.
Dan gingen koeriersters met het geld op de fiets met houten banden het geld wegbrengen. Van Amsterdam naar Groningen en van Utrecht tot Friesland. Ze hadden ook een melkauto maar daar zat geen melk in maar bonnen en geld.
  
Dit is de brief van de regering.
 
Er waren 30.000 spoorweggezinnen, 8000 joodse gezinnen, 6000 zeemansgezinnen en 45.000 gezinnen met en van onderduikers die geld kregen. Van de 2000 medewerkers van het N.S.F. zijn er 84 door de Duitsers opgepakt en doodgeschoten.
In de hele oorlog gaf Wally van Hall 84 miljoen gulden uit, dat zou tegenwoordig bijna 500 miljoen Euro zijn.

De dagen werden kouder en donkerder. Het illegale werk werd harder en moeilijker doordat de treinen niet meer reden en de telefoon het ook niet meer deed en omdat bij razzia's mannen opgepakt werden en fietsen ingepikt werden. Op 28 januari 1945 viel Walraven van Hall door verraad in handen van de Sicherheits Dienst toen hij aan het vergaderen was. Pas na 10 dagen kwam de Sicherheits Dienst erachter wie van Tuyll eigenlijk was: Walraven van Hall van wie zij wisten dat hij een grote rol in het verzet speelde. Wally van Hall heeft niets verteld en niemand verder verraden. Naast hem zat een vriend van hem in de gevangeniscel en ze praatten met elkaar met klopsignalen. Hij vertelde dat hij zou worden doodgeschoten want hij moest zijn jas en zijn hoed inleveren, dat was een teken daarvan. Twee dagen nadat hij 39 jaar was geworden, op 12 februari 1945 werd hij samen met twee andere verzetsmensen gefusilleerd. Na de oorlog werd hij herbegraven op de Eerebegraaf-plaats in Overveen, waar we altijd op 4 mei met de Dodenherdenking naar toe gaan.
 
Zo werd alles opgeschreven.

naar Inhoudsopgave